Contact leggen
Paarden hebben verschillende manieren van contact leggen. Zo is er neus-neus contact, neus-elleboog contact, neus- flank contact, enzovoort. Vaak is er geen direct contact met de huid, maar de neusgaten zijn op een afstand van 1-2 cm van de huid van het andere paard. Neus-neus snuiven vindt plaats tijdens begroeting tussen twee paarden, ongeacht of ze vertrouwd zijn met elkaar. Neus-elleboog en neus-flank contact zijn typisch voor hengsten ontmoetingen. Deze contact plekken van het paard zijn bedekt met zweetklieren. Neus-voorplantingsorgaan contact komt uiteraard voor bij hengsten die een vruchtbare merrie ontmoeten. De functie van al deze interacties zijn reukinformatie en informatieoverdracht.
Deels contact
Sociaal contact is een essentiële behoefte voor paarden, daarom is het erg belangrijk dat ze deels of volledig toegang tot elkaar hebben. Hoeveel aandacht een eigenaar ook aan zijn paard geeft, het paard zal altijd behoefte hebben aan het gezelschap van een ander paard. Elkaar kunnen knabbelen ('groomen') is een belangrijk en stress verlagend gedrag en zou waar mogelijk toegestaan moeten worden. De volledig toegang hebben tot één maatje in plaats van een hele groep is voor het paard al genoeg om veel sociaal gedrag (lichamelijk contact) te kunnen vertonen.
Geef paarden alleen volledig toegang tot elkaar als het geen risico met zich meebrengt. Paarden hebben hun eigen karakters en ervaringen en vinden elkaar leuk of niet. Sociaal contact moet dus met paarden zijn waar het mee klikt en introductie van nieuwe paarden moet geleidelijk en doordacht gebeuren om stress en verwondingen te voorkomen. Zorg dat zieke en/of kreupele paarden de mogelijkheid hebben om lijfelijk te worden afgezonderd van andere paarden.
Zichtcontact
Indien het niet mogelijks is om paarden lijfelijk of deels lijfelijk contact te geven, is zichtcontact het minimale. Als paarden andere paarden kunnen zien (en deels contact kunnen maken) verminderd dit de kans op afwijkend gedrag. Ze kunnen dan namelijk meer natuurlijk gedrag vertonen.
Groepshuisvesting
Een stabiele kudde en een huisvestingssysteem dat voldoende ruimte biedt en is aangepast aan natuurlijk paardengedrag, zijn belangrijke factoren bij het voorkomen van schop- en bijtwonden. Dit geldt voor individuele huisvestingssystemen met een tijdelijke groepshuisvesting maar ook voor permanente groepshuisvesting.
Maatregelen voor een goede groepshuisvesting zijn onder andere invoering van een sterke groep paarden, een grote ruimte en genoeg schuren of stallen die genoeg voerruimtes en ligplaatsen bieden.
Plotselinge veranderingen in de huisvesting en het beheer van grasland moet worden vermeden, en er moet worden gekeken naar de verschillen in karakter en temperament tussen individuele paarden of paarden van verschillende rassen.
Geen contact
Sociaal contact is een essentiële behoefte voor paarden. Uit onderzoek blijkt dat sociale isolatie stressvol is voor een paard. Het paard kan chronisch gefrustreerd raken, en dit gevoel kan worden verlicht door sociaal contact. Het is daarom onwenselijk om een paard alleen te houden, zonder dat het dagelijks contact met andere paarden kan hebben. Een paard zonder contact met andere paarden houden kan stereotiep- en afwijkend gedrag veroorzaken. Hoeveel aandacht een eigenaar ook aan zijn paard geeft, het paard zal altijd behoefte hebben aan het gezelschap van een ander paard. Mocht het door specifieke redenen écht niet mogelijk zijn om het paard sociaal contact te kunnen bieden, dan kan een stalspiegel een uitkomst zijn. Er zijn (onbreekbare) stalspiegels verkrijgbaar. Deze staan er om bekend dat ze de uitvoering van afwijkend gedrag zoals weven kunnen verminderen.
Wetenschappelijke onderbouwing: Søndergaard et al., 2011; Nicol, 1999; Waters et al., 2002; Visser et al., 2008; Mills and Davenport, 2002; Mills and Riezebos, 2005; McAfee et al., 2002; Christensen et al. (2002); Mills & Clarke, 2002 ; Mal et al., 1991; Mills & Nankervis, 1999; Cooper et al.(2000); Mills & Davenport, 2002; McAfee et al. (2002); Tyler, 1972; Cooper & McGreevy, 2002; McGreevy et al. (1995a) ; Cooper et al., 2000; Mills & Riezebos, 2005; Feh, C. (2005), & Feh, C. (1988); Zharkikh & Andersen (2009); Hoffman, 1985; Wolski et al., 1980; Saslow, 2002; Hartmann et al. (2012) ; Lee et al., 2011; Goodwin, 2002; Goodwin, 1999; Hall et al., 2008; Schatzmann, 1998; Sweeting et al., 1985; Henderson, 2007; Flannigan & Stookey, 2002; Budiansky, 1997; Feh, 2002; Søndergaard et al., 2011; Jørgensen et al. (2008).; VanDierendonck & Spruijt, 2012; Feh & Mazieres, 1993; Visser et al., 2008; Lansade et al., 2012; Rivera et al., 2002; Flannigan & Stookey, 2002; Kay & Hall, 2009; Hays Grogan & McDonnell, 2005; Knubben et al., 2008;
Klik hier voor een totaaloverzicht van de wetenschappelijke onderbo